In de zaak  van het College voor de Rechten van de Mens die ik dit keer  bespreek, gaat het om de vraag of een organisatie die buitenschoolse opvang (BSO) biedt voor kinderen die niet bij de reguliere opvang terecht kunnen, discrimineert door de opvang voor deze groep te stoppen. Het betreft hier een jongen van twaalf die opvang kreeg bij Gemiva.

Het incident speelde in Leiden. Een ambtenaar uit die stad verklaarde dat voor reguliere scholen een wettelijke verplichting bestaat om BSO te regelen, maar dat deze verplichting niet geldt voor scholen die speciaal onderwijs aanbieden. De ambtenaar deelde verder mee dat het bieden van BSO aan leerlingen van het speciaal onderwijs een zorg voor de gemeente is, maar niet haar verantwoordelijkheid.

Kernactiviteit

Gemiva heeft als kernactiviteit om kinderen die onder de Wet langdurige zorg (Wlz) vallen en geen gebruik kunnen maken van speciaal onderwijs zorg te bieden. Vijftig kinderen uit deze categorie stonden op de wachtlijst van deze organisatie. Daarom besloot Gemiva de kinderen die speciaal onderwijs genoten, niet langer op te vangen. De jongen van twaalf, die tot dan toe op de BSO had gezeten, mocht bij het begin van een nieuw schooljaar niet langer van de BSO gebruik maken.

De vader van de jongen was het met de beslissing van Gemiva niet eens. Hij vond dat zijn zoon werd gediscrimineerd. Hij vond dat er onderscheidgemaakt werd tussen kinderen met een lichtere handicap en kinderen met een zwaardere handicap. Gemiva argumenteerde dat capaciteitsproblemen en het feit dat de gemeente niet met meer geld over de brug wilde komen om de BSO te financieren, haar tot deze keuze had gebracht.  

Oordeel College

Gemiva maakte, zo oordeelde het College, geen direct onderscheid. Niet alle kinderen die op het speciaal onderwijs zitten, hebben een beperking. Kinderen kunnen ook vanwege gedragsproblemen op het speciaal onderwijs terecht komen, zo onderbouwde het College haar standpunt. Indirect onderscheid was er volgens het College wel. Kinderen, die op het speciaal onderwijs zitten en een zorgvraag hebben, kunnen niet meer bij Gemiva terecht, maar ook niet op de reguliere BSO. Er wordt verschil gemaakt tussen kinderen met een zwaardere beperking en kinderen met een lichtere beperking. Dat mag op grond van Europese jurisprudentie niet.

Het maken van indirect onderscheid op grond van handicap of chronische ziekte is verboden tenzij dat onderscheid objectief wordt gerechtvaardigd door een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van dat doel passend en noodzakelijk zijn. Het College vindt dat dit het geval is. Het College overweegt dat het feit dat kinderen met een Wlz-indicatie nergens anders terecht kunnen dan bij Gemiva een voldoende zwaarwegend argument is om onderscheid te maken.

Door de handelwijze van Gemiva kan ze opvang aanbieden aan kinderen die tot haar kernactiviteit  behoren, namelijk kinderen die een Wlz-indicatie hebben. Daarom is het beleid van Gemiva naar het oordeel van het College passend. De handelwijze was volgens het College ook noodzakelijk omdat dit de enige manier was om kinderen die met een Wlz-indicatie op de wachtlijst stonden een plaatsje in de opvang bij Gemiva te geven. Gemiva had de gemeente aangeboden om een aantal  van haar medewerkers in te zetten bij de reguliere BSO-opvang om daarmee de kinderen uit het speciaal onderwijs de mogelijkheid te bieden van een reguliere BSO mits de gemeente zou financieren. Daar stagneerde het. Het doel, namelijk meer opvang aan kinderen die onder de Wlz vallen, aan te bieden, heiligt volgens het College het middel, namelijk kinderen die speciaal onderwijs genieten, geen BSO meer aan te bieden.

Ten slotte

Ik vind dat het College iets te gemakkelijk tot dit oordeel is gekomen. Het College had bijvoorbeeld een vergelijking kunnen maken met cliƫnten die gebruik maken van diensten van een ziekenhuis. Ook daar kan de directie niet zomaar tegen patiƫnten zeggen dat er wordt gestopt met een bepaald type behandeling. En als dat, met in achtneming van een overgangstermijn toch gebeurt, dan wordt er een passend alternatief geboden. Daarvan is in de voorliggende conflict geen sprake. Gevolg is een schrijnende situatie waarbij een kind wordt weggestuurd en zijn ouders bovendien met een groot probleem worden opgezadeld. Het College had beter een uitspraak kunnen doen waarbij ook rekening zou zijn gehouden met de gedupeerden. Dat had gekund door Gemiva te bewegen ten minste voor een aantal jaren een passend alternatief te bieden.

Los van het zwakke inhoudelijke oordeel van het College bevat het verslag opvallend veel spel- en taalfouten. Dit duidt erop dat het oordeel te gehaast is opgesteld.

Zie voor de vindplaats van deze uitspraak: https://oordelen.mensenrechten.nl/oordeel/2023-122

Marijke Osinga

Contact

Van Diemenstraat 196
2518 VH Den Haag
070 365 52 88
info@voorall.nl

 

Blijf op de hoogte!

Ongeldige invoer
Ongeldige invoer
Ongeldige invoer